[Ondernemen]
ONDERNEMEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het onscheidb. voorz. onder en nemen: ik ondernam, heb ondernomen. Eigenlijk, iets, dat zwaar is, voorzigtig van onderen aannemen. Men gebruikt het in eenen oneigenlijken zin alleen, in de beteekenis van iets, dat gewigtig, dat zwaar is om uit te voeren, voornemen en het dadelijk aanvangen. Het komt met onderstaan overeen, behalve dat dit laatste van gevaarlijke, stoute en verbodene dingen gebruikt wordt. Men plaatst er zoowel eene onbepaalde wijs met te, als eenen vierden naamval der zaak bij: ik onderneem het niet, hem dit onder zijn verstand te brengen. Hij durft veel ondernemen. Groote werken ondernemen. Meer ondernemen, dan men uitvoeren kan. Van hier: ondernemer, onderneming. Zam.: onderneemziek.