[Onderdelven]
ONDERDELVEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. en onscheidb. voorz. onder en delven: scheidb.: ik dolf onder, heb ondergedolven. Door delven iets onder de aarde doen. Onscheidb.: ik onderdolf, heb onderdolven. Van onderen iets uitdelven: die, al wat hij bouwde, onderdolven. Hooft.