Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Onblijd] ONBLIJD, onblijde, onblij, bijv. n. en bijw., onblijder, onblijdst. Van on en blijd. Droevig: Grave Willem was onblide. M. Stoke. Buiten gebruik. Vorige Volgende