Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 409]
| |
positas, decens vertaald wordt. Ongeschikt, onbeleefd: eene onbeschofte handelwijs. Een onbeschoft mensch. Hoogstr. verklaart het ook door onbeschadigd, onbeschaafd in eenen eigenlijken zin: en misschien is de bron wel in schaven. Leelijk door grootheid: haar onbeschofte neus scheen haar uitsteekende kin te dreigen enz. van Heemst. Een onbeschoft lijf. Vondel. Van hier: onbeschoftelijk, onbeschoftheid. |
|