[Onbehoef]
ONBEHOEF, z.n., o., des onbehoefs, of van het onbehoef; zonder meerv. Verouderd woord, van on en behoef. Gemis van nut, hulp en voordeel: was d'avontuer u zoo ten onbehoeve? K. v. Mand. Van hier: onbehoeftig, het tegendeel van behoeftig, buiten gebrek.