[Omzwachtelen]
OMZWACHTELEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. om en zwachtelen: ik omzwachtelde, heb omzwachteld. Eigenlijk, met eenen zwachtel omwinden. Meest gebruikt men het oneigenlijk, voor aan alle zijden bedekken: maar d' oosterlingen zich omzwachtelt vinden van eene afgoderye. Bogaert.