[Omvellen]
OMVELLEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. om en vellen: ik velde om, heb omgeveld. Doen omvallen. Men zegt het meest van grootere ligchamen: de fellen oorlogsram en velt geen vesten om juist met den eersten stoot. De Deck. Somtijds gebruikt men het ook van ligchamen, die weinigen tegenstand bieden: maer overvalt en velt hem om, als winterbui een' lenteblom. De Deck.