[Omsluijeren]
OMSLUIJEREN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. om en sluijeren: ik omsluijerde, heb omsluijerd. Met eenen sluijer rondom bedekken. In den verhevenen stijl beteekent het met een donker, onaanzienlijk ligchaam omgeven. Zoo zegt iemand: met sterflijk stof omsluijerd.