[Omridsen]
OMRIDSEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. om en ridsen: ik ridste om, heb omgeridst. Door ridsen, (dat, in Groningen, te kennen geeft een ligchaam van aanmerkelijke zwaarte van zijne plaats bewegen) omzetten. Misschien met rijden uit eene bron.