[Omlikken]
OMLIKKEN, (omlekken) bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. en onscheidb. voorz. om en likken. Scheidb. ik likte om, heb omgelikt. Door likken omwerpen: de kat likte het kopje om. Onscheidb.: ik omlikte, heb omlikt. Aan alle zijden belikken; in den dichterlijken stijl: het beerenwelp, van de moeder omlikt. De tong der vlam omlikt gebind en dak.