[Omhutselen]
OMHUTSELEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. om en hutselen: ik hutselde om, heb omgehutseld. Kleine stukjes omschudden: Schout Minos hutselt de lotbus om. Vond. Ook is omhutsen in gebruik geweest: waer dattet (ooft) eens wordt omgehutst. Cats. Van hier: omhutseling.