[Omhullen]
OMHULLEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. om en hullen (redimire caput, caput tegmine ornare, bij Kil.): ik omhulde, heb omhuld. Een woord, hetwelk ik, bij de ouden, niet gevonden heb: men gebruikt het, thans, in navolging van hoogd. schrijvers, in den zin van omwinden. Het strijdt, zeker, niet tegen de regelmaat onzer taal; schoon men het, liefst, van het omwinden van het hoofd met eenig sieraad behoorde te gebruiken. Bij N. Versteeg komt het voor: de morgenzon omhuld met gouden stralen. P. Meens gebruikt het reeds vrijer: d' ontwikkeling van 't ontwerp, met nevels omhuld enz.