Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 355] [p. 355] [Omhouwen] OMHOUWEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. om en houwen: ik hieuw om, heb omgehouwen. Door houwen neervellen: eenen boom omhouwen. Van hier: omhouwing. Vorige Volgende