[Nippelen]
NIPPELEN, bedr. w., gelijkvl. Ik nippelde, heb genippeld. Bij Vond. komt dit woord voor, en schijnt de beteekenis te hebben van iemand uit geile drift gedurig betasten, benijpen: en 't vleesch blaeu van al dit nippelen wort. - Wanneer ick u wederkuste, u streelde, nippelde, en uw dolle vlammen bluschte. Rodenburgh zegt: hoe wij zullen schuwen een nippelende Demea; doch hier schijnt nippelend de beteekenis van inhalig, gierig, te