zend neevlen dringen. Br. á Brandis. Het vreêverbond met nevelen betoogen. M.L. Ons gezicht door een' nevel van onkunde, ongeloove, en zonden bezet. M.L. Van hier nevelachtig, nevelig. Zamenstell.: nevelkar: de nevelkarre drijven, in het donker zich wegpakken, gaan strijken. Kiliaan. - Nevelkraai, een naam van de aschgraauwe kraai, met eenen zwarten kop, vleugelen en staart - nevelmist en nevelrook, bij Camph. -
nevelvlek: o zon, schuif alle nevelvlekken van ons hemelront! Poot.
Nevel, bij Otfrid. nebulniss, Notk. nebul, hoogd. nebel, lat. nebula, gr. νεΦελη, eene wolk. Adel. vergelijkt hiermede het bedr. נבל. Het stamwoord neb, nef schijnt met nacht verwant te zijn, en graauw, zwartachtig te beduiden. Zie nevelkraai, bij nevel.