[Nederlaag]
NEDERLAAG, (neerlaag) z.n., vr., der, of van de nederlaag; meerv. nederlagen (neerlagen). De daad, waardoor iets nedergelegd wordt; in het bijzonder, oneigenlijk, de toestand, wanneer een krijgsheer geslagen wordt: tijding van de wreede nederlaag. Hoogvl. Het vijandelijke leger kreeg de nederlaag. Aanstonds kregen de Assijrieren de nederlaag. Bogaert. Eene groote nederlaag hebben. Eene bloedige nederlaag. Van neder en laag.