[Nedergeven]
NEDERGEVEN (zich), wederk. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. neder en geven: ik gaf mij neder, heb mij nedergegeven. Zich benedenwaarts bewegen: hij voelt een bange ziel sich op en nedergeven. J. Cats. Gaan liggen: tree in en geef u neer. Hooft.