[Nederdrijven]
NEDERDRIJVEN, (neerdrijven) bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. neder en drijven: ik dreef neder, heb nedergedreven. Met geweld nederwerpen: het hof wort neêrgedreven met toren, trans en tin. Vond. Naar beneden afdrijven: het scorpioen verwarmt en drijft het water neêr. Vond.