Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 249]
| |
scheidb. voorz. neder en donderen: ik donderde neder, heb nedergedonderd. Door eenen donderslag treffen en nederwerpen. Oneig., met schrik en groot geweld nederbonzen. Dichterlijk woord. |
|