[Navragen]
NAVRAGEN, onz. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. na en vragen: ik vroeg na, (ook vraagde na) heb nagevraagd (oudt. nagevragen). Vragend nazoeken: ende als sij ondersochten ende navraegden. Bybelv. Ik wil er geen navragen van hebben. Van hier navraging.