[Navaren]
NAVAREN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. na en varen: ik voer na, ben nagevaren. Inzoover varen eene beweging naar eene plaats beteekent, is navaren zooveel als volgen: een engelenheir voer hem ten hemel na. Oneig.: hij voer hem blind in het verderf na. Gewonelijk beduidt het door middel van een vaartuig