[Naschreijen]
NASCHREIJEN (naschreiden), bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. na en schreijen: ik schreide na, heb nageschreid. Met geschrei naroepen: daar zij hem naschreit in uitheemsche lucht. J. de Marre. Met deze vloot stak Gama in zee, nageschreid van vrienden en bloedverwanten. A. Bógaert.