[Narollen]
NAROLLEN, onz. en bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. na en rollen: ik rolde na, ben nagerold. Onz., nog eenige tijd rollen: de bal rolde nog lang na. Bedr., rollend nakomen: die kinderen rollen elkander na. Nog eens rollen, rollend namaken: de klei narollen.