[Naregten]
NAREGTEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. na en regten, dat in dezen zin, buiten zamenst., niet gebruikelijk is: ik regtte na, heb nageregt. Bij Poot komt het voor, in den zin van namaken: 'k zou zelf de dartle Min mijn schreien naer zien rechten. Regten is hier voor aanregten, in de beteekenis van maken, veroorzaken.