[Namalen]
NAMALEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. na en malen: ik maalde na, heb nagemalen. Wanneer molenaars het meel, dat in de groeven der molensteenen overgebleven is, door middel van een weinig graan, dat op nieuw gemalen wordt, daaruit verdrijven, noemen zij zulks namalen.