Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 201] [p. 201] [Nagrommen] NAGROMMEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. na en grommen: ik gromde na, heb nagegromd. Grommend naknorren. Van honden gebruikt men dit woord. Vorige Volgende