[Nadansen]
NADANSEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. na en dansen: ik danste na, heb nagedanst. Bedr., het dansen namaken, nabootsen: dat kan ik niet nadansen. Zij zal den moederlijken voet nadansen. De Deck. Onz., later dan een ander dansen: ik danste wel een uur na.