Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Nabloeijen] NABLOEIJEN, onz. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. na en bloeijen: ik bloeide na, heb nagebloeid. Nog bloeijen, wanneer andere bloemen of bloesems reeds afgevallen zijn. Van hier nabloeijer: die bloemen zijn nabloeijers. Vorige Volgende