[Musket]
MUSKET, (mosket) z.n., o., des muskets, of van het musket; meerv. musketten. Eene soort van eene bus, of een oud schietgeweer, dat met eene, in den haan geschovene, lont werd aangestoken. Deze oude naam is, naderhand, overgegaan tot eene soort van grootere geweren, waarmede het krijgsvolk te voet gewapend was, dat, deswege, de benaming van muskettiers kreeg: met zijn' moskettiers in de marsen. Hooft. Zamenstell.: musketkogel, musketloop, musketschoot, muskettenvuur. De naam is uit het fr. mousquet, ital. moschetto.