[Moete]
MOETE, z.n., vr., der, of van de moete; zonder meerv. Een oud woord, beteekenende gelegenheid, ledigen tijd, hoogd. musze, lat otium: die goede moete heeft. Plantyn. Overmids onse Doctoren de moete niet en hebben, om dit punt te dege te bescheyden. Aldeg. Moetig zegt men, in Noordholland, voor lustig, tierig.