[Misraden]
MISRADEN, bed. en onz. w., ongelijkvl. Van het scheidb. en onscheidb. voorz. mis en raden. Bedr. en scheidb.: ik ried mis, heb misgeraden. Niet raden, een raadsel verkeerd oplossen. Onz. en onscheidb.: ik misried, heb misraden. Eenen slechten raad geven: gij hebt mij misraden. Halma verklaart het ook door ontraden.