[Misprijzen]
MISPRIJZEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het onscheidb. voorz. mis en prijzen: ik misprees, heb misprezen. Laken, verachten: de vijand kan zelfs die handelwijs niet misprijzen. Ja, elk misprees die kuuren. Poot. Van hier misprijslijk, (misprijzelijk). Hooft. - Misprijzer, misprijzing. Fr. mépriser, oudeng. to misprise.