Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 108]
| |
voorz. mis en kennen: ik miskende, heb miskend. Niet erkennen: zijne deugden zijn te blijkbaar, dan dat men dezelve zoude kunnen miskennen. Ik zwijg van den ellendigen dwaas, die den eeuwigen Oorsprong der schepping lasterend miskent. Van hier miskenning. |
|