Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Misjaar] MISJAAR, z.n., o., des misjaars, of van het misjaar; meerv. misjaren. Een jaar, waarin een misgewas voorvalt, de veldvruchten tegenvallen. Een geldersch woord. Vorige Volgende