[Mishandelen]
MISHANDELEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. mis en hundelen: ik mishandelde, heb mishandeld. Door eene slechte handelwijs iemand beleedigen: de slaven werden zeer mishandeld. Mishandelde gemeente. Poot. Daar zij niet alleen blokken en beelden, maar ook de leevende mishandelden. Hooft. Van hier mishandeling.