Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Misgewas] MISGEWAS, z.n., o., van het misgewas; meerv. misgewassen. De mislukte groei der veldvruchten: wij hebben nu, al drie jaren, een misgewas. Onvolkomene vrucht: die appel is een misgewas. Kil. verklaart het ook door eenen dwerg. Vorige Volgende