[Misbak]
MISBAK, z.n., o., des misbaks, of van het misbak; meerv. misbakken. Iets, dat in het bakken niet wel uitgevallen is: dat is een misbak. Daar zijn twee misbakken, twee baksels, die niet wel uitgevallen zijn. Verkleinw. misbakje, ook in den vertrouwelijken stijl, voor eene miskraam: zij heeft al drie misbakjes gehad.