[Merrie]
MERRIE, z.n., vr., der, of van de merrie; meerv. merrien. Het wijfje van een paard, het tegendeel van hengst: van merrijen geteelt. Bybelv. Ysl. maer, eng. mare. In het hoogd. noemt men een paard van edel ras mähre. Van hier het fr. marechal en ons maarschalk. Voor merrie is ook meer, mere in het gebruik: die de meeren bespringen zal. Vond.