[Mejuffer]
MEJUFFER, z.n., vr., meerv. mejuffers. Dit woord, van eene ongetrouwde, gelijk mejufvrouw van eene getrouwde of ook ongetrouwde gebruikt wordende, en uit mijne juffer, jufvrouw, d.i. jonge vrouw, door schielijkheid van uitspraak, ontstaan zijnde, wordt meest in den vertrouwelijken stijl, gebezigd; alhoewel men het ook op het rugschrift van brieven, of bij andere gelegenheden, gebruikt.