[Meers]
MEERS (meerse, meersse bij Kil., bij anderen meersch, z.n., vr., der, of van de meers; meerv. meersen. Koopwaar: loopt met uw meersche, loopt. Vond. Het is verbasterd uit het lat. merx. Van hier het zam. meersman, iemand die allerlei waren te koop heeft: met den teerling, om de welvaert van den staet te dobbelen, en ridder of meersman te spelen. De Brune. Ook wordt het genomen voor het kooptuig eens kramers. Zie mars.