[Medestemmen]
MEDESTEMMEN, onz. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. mede en stemmen: ik stemde mede, heb medegestemd. Nevens anderen zijne stem geven: hij mogt niet medestemmen. Ook bedrijv., zijne toestemming met anderen aan iets geven: hij heeft die zaak, in den raad, niet medegestemd.