[Malkander]
MALKANDER, voornaamw., onbuigbaar, behalve in den tweeden naamval, malkanders. Hetzelfde als elkander. Malkander beminnen. Zij verstaan malkander. Zij gingen met malkander, te zamen. Bij malkander komen. Onder malkander, onderling: zij hebben het onder malkander gevonden, geschikt; ook overhoop: de boeken liggen onder malkander, het eene ligt onder het andere. Tweemaal na - op malkander, tweemaal achtereen. Boter en azijn onder malkander roeren, vermengen. De legers waren aan malkander, waren slaags. Die twee landen liggen aan malkander, het eene grenst aan het andere.
Het wordt ook in alle geslachten en getallen gebruikt, even als elkander. Het is zamengesteld uit malk, d.i. elk, bij Kil. quisque, en ander. Oul. bezigde men malk, buiten zamenstelling: mallic kent hem selven wale.