Voorberigt.
‘Wederom vind ik mij genoodzaakt, om een kort voorberigt, ook voor dit vierde stuk van mijn woordenboek te plaatsen, dat echter, waarschijnelijk, het laatste zal zijn, uitgezonderd voor dat stuk, welk het slot dezes werks zal uitmaken.’ Dus schreef ik voor het laatst uitgegevene stuk, schoon ik toen reeds in bedenking nam, om dat geen te berigten, hetwelk ik den Lezer thands zal mededeelen. Ik meende, dit tot het laatste stuk te verschuiven; waarom ik in de boven aangehaalde woorden te kennen gaf, dat ik, waarschijnelijk, geen voorberigt meer zou schrijven, uitgezonderd voor dat stuk, welk het slot dezes werks zal uitmaken. Doch daar ik dezen en genen mijner Vrienden reeds voorlang van de zaak, welke ik bedoel, ingelicht heb, zonder hun den eed der geheimhouding aftenemen, vreesde ik, dat dezelve ligt algemeen bekend mogt worden, en men mij dan mogelijk ten kwade zou duiden, niet zelf daarvoor openlijk uitgekomen te zijn. Weet dan, Lezer! dat ik, de moeijelijkheid der door mij opgenomene taak, onder de bewerking, meer en meer bespeurende, en met grond vreezende, dat ik dezelve, of niet, of eerst na verloop van verscheidene jaren, zou kunnen voltooijen, naar eenen geschikten medearbeider omzag, die een gedeelte van het werk konde en wilde overnemen.
De kennis, welke ik, door eene vriendelijke brief-