Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Luitersch] LUITERSCH, (lutersch) bijv. n. en bijw. Dat betrekking heeft op de gezindte van hen, die naar M. Luther genaamd worden: de luitersche kerk. Als zelfstandig naamw. de Luiterschen. Vorige Volgende