[Lotting]
LOTTING, z.n., vr., der, of van de lotting; meerv. lottingen. In de oudste tijden, noemde men dus eene gewestelijke regtsvergadering, die, eens in het jaar, in de oude Mark, gehouden werd. Volgens het landregt van Drenthe, wordt het hooge geregt dus geheten, dat, door den Drost, Bijzitter en vier en twintig Etten, tweemaal in het jaar, gehouden wordt. Oelrichs leidt het af van leodi, leudi, lieden. Anderen van lot en ding, eene regtszaak.