[Lombard]
LOMBARD, (lomberd, lommerd), z.n., m., des lombards, of van den lombard; meerv. lombards, lombarden. Eene bank van leening: zijn goed staat in den lombard. In den lombard zetten. Uit den lombard lossen. Daar gaat men in den lombard, daar moet men alles duur betalen. Van hier het werkw. lombarden, woekeren. Zamenst.: lombardbriefje, lombardhouder, lombardier, lombardvrouw. In de dertiende eeuw, hadden zich eenige kooplieden, uit Italie, naar Frankrijk en ons Vaderland begeven, met oogmerk, om, tegen zware renten, op onroerende en, vooral, roerende goederen, geld te schieten. In de schriften van dien tijd, werden zij genaamd cawarsini, coarsini, coarcini, zijnde, eigenlijk, de geslachtnaam van eenen dier eerste italiaansche handelaars. In de 14 en 15 eeuw heten zij, gemeenelijk, lombarden, omdat de meesten uit Lombardije waren. In het jaar 1327 bewoonden