[Liverei]
LIVEREI, z.n., vr., der, of van de liverei; meerv. livereijen. Knechtskleeding, inzoover elke heer zijne bedienden dezelve, naar de kleur van zijn wapenveld, of anderzins, laat dragen: liverei dragen. Gij voert de livereij. Vond. Fig., in den verhevenen stijl: terwijl alles nog in de liverei van den winter gekleed is. Krieger. Sommigen gebruiken het onz. geslacht: Godts Leger, in 't gewit livrei van 't overwinnend Lam gestooken. M.L. Tydw. Het levrei der deugd. Sels. Zamenstell.: livereibediende, livereilint, livereirok, livereivolk. Men is het niet eens geweest in de spelling en afleiding van dit woord. Men spelde liverei, leverei, lieverei, lieverij. Zij, die voor lieverij waren, hielden het voor een duitsch grondwoord, van lieven afkomstig, als beteekende het een teeken, welk iemand draagt, uit liefde tot eenen persoon, of eene partij. Dan, daar wij, met de weelde, vele woorden van de Franschen ontleend hebben, is het buiten kijf, dat het een woord met eenen klemstaartigen basterduitgang is, van het fr. livrée. Trouwens, de walsche uitgang ée is bij ons ei. Dit livrée is uit het middeleeuw. liberata: liberatas dixere id genus vestium, quod annuatim die solemni eas liberarent suis. Hauteser. Liberata was, namelijk, een kleed, dat Koningen en voorname personen aan hunne dienaars gaven, op het Kersfeest en den dag van Maria's hemelvaart, in het fr. livrée du Noël et de la
miaoût, ital. livrea. Dit liberata, liberatio, liberare is ons woord leveren, geven. Zie dit woord. Dan, even daarom wil de Haas, dat men live-