woorden, om, dus, zelfstandige naamwoorden te vormen, die de eigenschap van dat bijv. naamw. vertoonen, als: vreemdeling, korteling, klein hout, vroegeling, spadeling, nieuweling, ouderling. Achter telwoorden, als: eersteling, tweeling, drieling. Achter voorzetsels, als: aterling, voor achterling, onderling. Wijders voegt men dezen uitgang achter werkwoorden; en wel achter onzijdige werkwoorden, om, daardoor, naamwoorden te vormen, die de werkzaamheid, of verandering, welke door de werkwoorden
vertoond wordt, uitdrukken, als: aankomeling, afkomeling, sterveling, vlugteling, afstammeling. Achter bedrijvende werkwoorden, wanneer de dus gevormde woorden het bedrijf zelf beteekenen, als: zuigeling, die zuigt, boeteling, die boete doet, volgeling, bezetteling. Wanneer zij in eenen lijdelijken zin staan, als: troeteling, die getroeteld wordt, voedsterling, die gevoed wordt, banneling, (balling), gunsteling, lieveling, vertrouweling, doemeling, die waardig is gedoemd te worden, drenkeling, doopeling, tuchteling, zendeling. Hierheen behooren ook plotseling, van plotsen, dat, door plotsen, veroorzaakt wordt, dat is onverwacht; tappeling, dat, als door aftapping, veroorzaakt wordt: zonderling, dat, door afzondering, ontstaat, dat is ongemeen. Naamwoorden, wijders, die dezen lijdelijken zin hebben, worden ook van deelwoorden gemaakt, als: verschoveling, onderworpeling, verdreveling, overwonneling, verworpeling, inboreling. Hierheen behoort ook verheveling, iets, dat, eigenlijk, opgeheven wordt. Sommige hebben eene dadelijke en lijdelijke beteekenis, als: aannemeling, die schielijk iets leeren kan, en die aangenomen wordt, leereling, die iets leert, en die onderwezen wordt. Eenige dezer woorden worden nooit, dan als zelfst. naamwoorden gebezigd, als: stedeling, verschoveling, sterveling,
vingerling, enz. Andere zijn altoos bijvoegelijke naamwoorden, of bijwoorden, als: zonderling: een zonderling geval - hij gedraagt zich zonderling: - onderling, mondeling: ik zal het u mondeling berigten - eene mondelinge boodschap. Andere gebruikt men als bijwoorden alleen; wanneer zij dikwijls eene s achter zich hebben, als: oulings, tappelings, plotselings, ijlings, blindelings, ruggelings, schrijdelings, (schrijlings). En deze worden weder als bijvoegelijk