[Lijster]
LIJSTER, z n., vr., der, of van de lijster; meerv. lijsters. Een bekende vogel, wiens vleesch aangenaam smaakt: lijsters vangen. Gij verschalkt een vette snip, of slechte lijster. Vond. Hij zingt als eene lijster, hij zingt heel wel. Halma en Hoogstraten zijn voor het mannel. geslacht. Zamenstell: lijsterbessen, lijsterboog, waarmede lijsters verstrikt worden.