in eenen oogenblik, mondelijk bescheid, schriftelijk andwoord, personelijke aanklagt. Die woorden, die eenen eigendom beteekenen, en eenen toestand, daarin gegrond; zonder trappen van vergrooting: bisschoppelijke waardigheid, grafelijke goederen, goddelijke eigenschappen, menschelijke zwakheid, huisselijke bezigheid. Die eene werking, eene oorzaak uitdrukken: gevarelijke onderneming, waaruit gevaar ontstaat, schandelijk, loffelijk, enz.
Achter bijvoegelijke naamwoorden, om eene gelijkheid aanteduiden aan die zaak, die door het bijv. naamw. wordt uitgedrukt; doch in eenen minderen trap: weeklijk, ziekelijk, zwakkelijk, armelijk, bitterlijk, klarelijk, enz.
Dezen uitgang lijk voegt men ook achter bijv. naamwoorden, die in ig uitgaan: eeuwiglijk, listiglijk, inniglijk, vuriglijk. Achter baar: wonderbarelijk, vruchtbarelijk, schijnbarelijk. Achter zaam: lijdzamelijk, minzamelijk, vreedzamelijk. Achter loos: godlooslijk (goddelooslijk).
Voords, plaatst men dezen uitgang achter werkwoorden, met afkapping van den uitgang en. Zulke werkwoorden zijn, of onzijdig; wanneer de, dus gevormde, woorden de dadelijke aanwezigheid van den toestand des werkwoords uitdrukken: behagelijk, dat behaagt, betamelijk, dat betaamt. Somtijds drukt het de mogelijkheid uit, om in dien toestand te geraken: een sterfelijk mensch, die sterven kan en eens sterven moet. Of bedrijvend; wanneer het de daad van het werkwoord te kennen geeft: een bedriegelijk mensch. Ook beteekent het eene gewoonheid: ik ben zoo vergetelijk. Dat iets voordbrengen kan: een stichtelijk boek, dat stichten kan. Dat dadelijk gedaan wordt: dat is niet gebruikelijk, het wordt niet gebruikt. Dat dient te geschieden: eene bedenkelijke zaak, - een verachtelijk mensch, waardig veracht te worden. Dat gedaan kan worden: die zaak is niet begrijpelijk, zij kan niet begrepen worden. Het is mij niet doenelijk, het kan door mij niet gedaan worden. Zulke bijv. naamwoorden nemen, in de tegenstelling, in de meeste gevallen, on als voorvoegsel aan: onbegrijpelijk, ondoenelijk, onuitsprekelijk, ondoorgrondelijk, enz.
Even zoo min als men baar willekeurig gebruiken mag, zoo is het ook met lijk gelegen. Wonderlijk, wonderbaar, kostelijk, kostbaar zijn beide in gebruik. Doch